Aller au contenu

aanduwen

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais

[modifier le wikicode]

Étymologie

[modifier le wikicode]
Dérivé par préfixation de duwen (« pousser, presser »)..

Verbe

[modifier le wikicode]
Présent Prétérit
ik duw aan duwde aan
jij duwt aan
hij, zij, het duwt aan
wij duwen aan duwden aan
jullie duwen aan
zij duwen aan
u duwt aan duwde aan
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben aanduwend aangeduwd

aanduwen \Prononciation ?\ transitif

  1. Pousser.
    • Een auto aanduwen .
      Pousser une voiture.
  2. Tasser, bourrer.
    • De stroballen aanduwen.
      Tasser les bottes de paille.

Synonymes

[modifier le wikicode]

pousser

tasser

Taux de reconnaissance

[modifier le wikicode]
En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 88,8 % des Flamands,
  • 98,0 % des Néerlandais.

Prononciation

[modifier le wikicode]

→ Prononciation manquante. (Ajouter)

Références

[modifier le wikicode]
  1. ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]
Récupérée de « https://fr.wiktionary.org/w/index.php?title=aanduwen&oldid=26491262 »