Aller au contenu

doorsijpelen

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.
Composé de “door” et “sijpelen”.

doorsijpelen intransitif

Présent Prétérit
ik sijpel door sijpelde door
jij sijpelt door
hij, zij, het sijpelt door
wij sijpelen door sijpelden door
jullie sijpelen door
zij sijpelen door
u sijpelt door sijpelde door
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben sijpelen doord doorgesijpeld
  1. Suinter, s'infiltrer.

Vocabulaire apparenté par le sens

[modifier le wikicode]

Prononciation

[modifier le wikicode]

Prononciation manquante. (Ajouter)