Aller au contenu

infecten

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Forme de verbe

[modifier le wikicode]
Voir la conjugaison du verbe infectar
Subjonctif Présent que (yo) infecten
que (tú) infecten
que (vos) infecten
que (él/ella/usted) infecten
que (nosotros-as) infecten
que (vosotros-as) infecten
que (os) infecten
(ellos-as/ustedes) infecten
Imparfait (en -ra) que (yo) infecten
que (tú) infecten
que (vos) infecten
que (él/ella/usted) infecten
que (nosotros-as) infecten
que (vosotros-as) infecten
que (os) infecten
(ellos-as/ustedes) infecten
Imparfait (en -se) que (yo) infecten
que (tú) infecten
que (vos) infecten
que (él/ella/usted) infecten
que (nosotros-as) infecten
que (vosotros-as) infecten
que (os) infecten
(ellos-as/ustedes) infecten
Futur que (yo) infecten
que (tú) infecten
que (vos) infecten
que (él/ella/usted) infecten
que (nosotros-as) infecten
que (vosotros-as) infecten
que (os) infecten
(ellos-as/ustedes) infecten
Impératif Présent (tú) infecten
(vos) infecten
(usted) infecten
(nosotros-as) infecten
(vosotros-as) infecten
(os) infecten
(ustedes) infecten

infecten \iɱˈfek.ten\

  1. Troisième personne du pluriel du présent du subjonctif de infectar.
  2. Troisième personne du pluriel de l’impératif de infectar.

Prononciation

[modifier le wikicode]