Aller au contenu

detineren

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.
Du français détenir.

detineren transitif

Présent Prétérit
ik detineer detineerde
jij detineert
hij, zij, het detineert
wij detineren detineerden
jullie detineren
zij detineren
u detineert detineerde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben detinerend gedetineerd
  1. Détenir, retenir en prison.

Vocabulaire apparenté par le sens

[modifier le wikicode]

Taux de reconnaissance

[modifier le wikicode]
En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 87,1 % des Flamands,
  • 91,3 % des Néerlandais.

Prononciation

[modifier le wikicode]

Prononciation manquante. (Ajouter)

Références

[modifier le wikicode]
  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]