Aller au contenu

concurreren

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.
Du latin concurro.

concurreren intransitif

Présent Prétérit
ik concurreer concurreerde
jij concurreert
hij, zij, het concurreert
wij concurreren concurreerden
jullie concurreren
zij concurreren
u concurreert concurreerde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben concurrerend geconcurreerd
  1. Concourir, rivaliser.

Anciennes orthographes

[modifier le wikicode]
  • concureren, concurreeren, konkurreren

Taux de reconnaissance

[modifier le wikicode]
En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 96,8 % des Flamands,
  • 95,0 % des Néerlandais.


Prononciation

[modifier le wikicode]

Références

[modifier le wikicode]
  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]