beheren
Apparence
Étymologie
[modifier le wikicode]Verbe
[modifier le wikicode]Présent | Prétérit | |
---|---|---|
ik | beheer | beheerde |
jij | beheert | |
hij, zij, het | beheert | |
wij | beheren | beheerden |
jullie | beheren | |
zij | beheren | |
u | beheert | beheerde |
Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
hebben | beherend | beheerd |
beheren \Prononciation ?\ transitif
- Administrer, diriger, gérer, régir.
- De kas beheren.
- Tenir la caisse.
- Wij vestigen uw aandacht op het feit dat de epidemie van het Coronavirus wordt beheerd door de federale overheid en de wetenschappelijke deskundigen die hen adviseren..
- Nous portons à votre connaissance que l'épidémie du Coronavirus est gérée par les autorités fédérales et les experts scientifiques qui les conseillent.
- Het beheren.
- La gestion, l’administration.
- De kas beheren.
Synonymes
[modifier le wikicode]Dérivés
[modifier le wikicode]Taux de reconnaissance
[modifier le wikicode]- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 99,6 % des Flamands,
- 99,7 % des Néerlandais.
Prononciation
[modifier le wikicode]- Pays-Bas : écouter « beheren [Prononciation ?] »
Références
[modifier le wikicode]- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]