Aller au contenu

afstuiten

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.
Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Présent Prétérit
ik stuit af stuitte af
jij stuit af
hij, zij, het stuit af
wij stuiten af stuitten af
jullie stuiten af
zij stuiten af
u stuit af stuitte af
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben/zijn stuiten afd afgestuit

afstuiten \Prononciation ?\ transitif

  1. Rebondir.

Vocabulaire apparenté par le sens

[modifier le wikicode]

Taux de reconnaissance

[modifier le wikicode]
En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 48,2 % des Flamands,
  • 54,5 % des Néerlandais.

Prononciation

[modifier le wikicode]

Références

[modifier le wikicode]
  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]