Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.
Cette annexe présente la conjugaison du verbe komen . Il est conjugué à l'aide de l'auxiliaire zijn .
Participe (deelwoord )
Participe présent (onvoltooid deelwoord )
Participe passé (voltooid deelwoord )
komend
gekomen
Indicatif (aantonende wijs )
Personne
Présent (onvoltooid tegenwoordige tijd , abrégé o.t.t. )
Passé simple (onvoltooid verleden tijd , abrégé o.v.t. )
1re pers. sing.
ik
kom
ik
kwam
2e pers. sing.
jij, je
komt
jij, je
kwam
u (vouvoiement)
komt
u (vouvoiement)
kwam
gij, ge
komt
gij, ge
kwaamt
3e pers. sing.
hij, zij, het
komt
hij, zij, het
kwam
1re pers. pl.
wij, we
komen
wij, we
kwamen
2e pers. pl.
jullie
komen
jullie
kwamen
3e pers. pl.
zij, ze
komen
zij, ze
kwamen
Personne
Passé composé (voltooid tegenwoordige tijd , abrégé v.t.t. )
Plus-que-parfait (voltooid verleden tijd , abrégé v.v.t. )
1re pers. sing.
ik
ben gekomen
ik
was gekomen
2e pers. sing.
jij, je
bent gekomen
jij, je
was gekomen
u (vouvoiement)
bent/is gekomen
u (vouvoiement)
was gekomen
gij, ge
zijt gekomen
gij, ge
waart gekomen
3e pers. sing.
hij, zij, het
is gekomen
hij, zij, het
was gekomen
1re pers. pl.
wij, we
zijn gekomen
wij, we
waren gekomen
2e pers. pl.
jullie
zijn gekomen
jullie
waren gekomen
3e pers. pl.
zij, ze
zijn gekomen
zij, ze
waren gekomen
Personne
Futur (onvoltooid, tegenwoordig en toekomende tijd , abrégé o.t.t.t. )
Futur antérieur (voltooid, tegenwoordig en toekomende tijd , abrégé v.t.t.t. )
1re pers. sing.
ik
zal komen
ik
zal gekomen zijn
2e pers. sing.
jij, je
zult/zal komen
jij, je
zult/zal gekomen zijn
u (vouvoiement)
zult/zal komen
u (vouvoiement)
zult/zal gekomen zijn
gij, ge
zult komen
gij, ge
zult gekomen zijn
3e pers. sing.
hij, zij, het
zal komen
hij, zij, het
zal gekomen zijn
1re pers. pl.
wij, we
zullen komen
wij, we
zullen gekomen zijn
2e pers. pl.
jullie
zullen komen
jullie
zullen gekomen zijn
3e pers. pl.
zij, ze
zullen komen
zij, ze
zullen gekomen zijn
Conditionnel (voorwaardelijke wijs )
Personne
Conditionnel présent (onvoltooid verleden toekomende tijd , abrégé o.v.t.t. )
Conditionnel passé (voltooid verleden toekomende tijd , abrégé v.v.t.t. )
1re pers. sing.
ik
zou komen
ik
zou gekomen zijn / zou zijn gekomen
2e pers. sing.
jij, je
zou komen
jij, je
zou gekomen zijn / zou zijn gekomen
u (vouvoiement)
zou/zoudt komen
u (vouvoiement)
zou/zoudt gekomen zijn / zou/zoudt zijn gekomen
gij, ge
zoudt komen
gij, ge
zoudt gekomen zijn / zoudt zijn gekomen
3e pers. sing.
hij, zij, het
zou komen
hij, zij, het
zou gekomen zijn / zou zijn gekomen
1re pers. pl.
wij, we
zouden komen
wij, we
zouden gekomen zijn / zouden zijn gekomen
2e pers. pl.
jullie
zouden komen
jullie
zouden gekomen zijn / zouden zijn gekomen
3e pers. pl.
zij, ze
zouden komen
zij, ze
zouden gekomen zijn / zouden zijn gekomen
Subjonctif (aanvoegende wijs )
Note d’usage : Le subjonctif n’est pratiquement plus utilisé en néerlandais. Il ne subsiste que dans certaines situations (expressions, vœux, recettes, etc.) et ne s’utilise qu’à la troisième personne du singulier.
Personne
Présent
Passé
3e pers. sing.
hij, zij, het, men
kome
hij, zij, het, men
kwame
Impératif (gebiedende wijs )
2e pers. sing.
kom
2e pers. sing. (vouvoiement)
komt u
1re pers. pl.
laten we komen
2e pers. sing.
kom
2e pers. sing. (vouvoiement)
komt u