Aller au contenu

voorzitten

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.
Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Présent Prétérit
ik zit voor zat voor
jij zit voor
hij, zij, het zit voor
wij zitten voor zaten voor
jullie zitten voor
zij zitten voor
u zit voor zat voor
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben zitten voord voorgezeten

voorzitten

  1. Présider.

Taux de reconnaissance

[modifier le wikicode]
En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 96,7 % des Flamands,
  • 99,4 % des Néerlandais.


Prononciation

[modifier le wikicode]

Références

[modifier le wikicode]
  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]