Aller au contenu

verzegelen

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.
Dérivé par préfixation de zegelen « timbrer ».
Présent Prétérit
ik verzegel verzegelde
jij verzegelt
hij, zij, het verzegelt
wij verzegelen verzegelden
jullie verzegelen
zij verzegelen
u verzegelt verzegelde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben verzegelend verzegeld

verzegelen \Prononciation ?\ transitif

  1. Sceller, cacheter.
    • Een brief met lak verzegelen.
      Cacheter une lettre avec de la cire.
    • Gerechtelijk verzegelen.
      Apposer les scellés.
    • Een woning verzegelen.
      Apposer les scellés sur une demeure.

Taux de reconnaissance

[modifier le wikicode]
En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 98,3 % des Flamands,
  • 98,7 % des Néerlandais.

Prononciation

[modifier le wikicode]

Références

[modifier le wikicode]
  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]