Aller au contenu

produceren

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.
Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Présent Prétérit
ik produceer produceerde
jij produceert
hij, zij, het produceert
wij produceren produceerden
jullie produceren
zij produceren
u produceert produceerde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben producerend geproduceerd

produceren \Prononciation ?\ transitif

  1. Produire.
    • (Droit) het produceren van stukken
      la production de pièces

Prononciation

[modifier le wikicode]