Aller au contenu

opgaan

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.
Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.

opgaan \Prononciation ?\

  1. Descendre.

Prononciation

[modifier le wikicode]
Dérivé par préfixation de gaan.
Présent Prétérit
ik ga op ging op
jij gaat op
hij, zij, het gaat op
wij gaan op gingen op
jullie gaan op
zij gaan op
u gaat op ging op
Auxiliaire Participe présent Participe passé
zijn gaan opd opgegaan

opgaan \Prononciation ?\ intransitif

  1. Monter, aller en haut.
  2. Se lever.
    • de zon gaat op
      le soleil se lève
  3. Se consumer.
    • de kaars gaat op
      la bougie se consume
    • opgaan in de massa
      se fondre dans la masse
    • het opgaan in de massa
      la plongée dans l’anonymat

Vocabulaire apparenté par le sens

[modifier le wikicode]

Taux de reconnaissance

[modifier le wikicode]
En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 98,1 % des Flamands,
  • 98,6 % des Néerlandais.

Prononciation

[modifier le wikicode]

Références

[modifier le wikicode]
  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]