houder
Apparence
Verbe
[modifier le wikicode]houder *\Prononciation ?\
- Variante de heuder.
- Exemple d’utilisation manquant. (Ajouter)
Références
[modifier le wikicode]- Frédéric Godefroy, Dictionnaire de l’ancienne langue française et de tous ses dialectes du IXe au XVe siècle, édition de F. Vieweg, Paris, 1881–1902 → consulter cet ouvrage
Étymologie
[modifier le wikicode]- De houden.
Nom commun
[modifier le wikicode]Nombre | Singulier | Pluriel |
---|---|---|
Nom | houder | houders |
Diminutif | houdertje | houdertjes |
houder \Prononciation ?\ masculin
- Porteur, détenteur, titulaire.
de houder van een wissel
- le porteur d’un effet
- Support, récipient, réservoir, conteneur, contenant.
Synonymes
[modifier le wikicode]- porteur
- support
Dérivés
[modifier le wikicode]- a-statushouder
- aandeelhouder
- abonnementhouder
- bankhouder
- barhouder
- beerhouder
- bijenhouder
- boedelhouder
- boorhouder
- bordeelhouder
- budgethouder
- bushouder
- bustehouder
- caféhouder
- cambiohouder
- concepthouder
- concessiehouder
- drukhouder
- eierhouder
- filiaalhouder
- flessenhouder (porte-bouteilles)
- foliehouder
- galeriehouder
- galerijhouder
- garagehouder
- gashouder
- gijzelhouder
- hobbyhouder
- hotelhouder
- houderschap
- hypotheekhouder
- kaarshouder
- kaarthouder
- kashouder
- kasmonihouder
- kedehhouder
- kleurkaartenhouder
- koffiefilterhouder
- kraamhouder
- lamphouder
- licentiehouder
- magazijnhouder
- mandaathouder
- melkveehouder
- neerhouder
- obligatiehouder
- octrooihouder
- oefeninghouder
- opdrachthouder
- pandhouder
- pashouder
- patenthouder
- patroonhouder
- penhouder
- pennenhouder
- pensionhouder
- plathouder
- pluimveehouder
- polishouder
- pomphouder
- portefeuillehouder
- posthouder
- procuratiehouder
- recordhouder
- rekeninghouder
- reliekhouder
- restauranthouder
- rijschoolhouder
- saphouder
- schildhouder
- servethouder
- sigarettenhouder
- snijplaathouder
- sporenhouder
- stadhouder
- stafbrevethouder
- stafhouder
- stalhouder
- stamhouder
- statushouder
- stedehouder
- sterkhouder
- stokhouder
- strandtenthouder
- titelhouder
- toezichthouder
- varkenshouder
- veehouder
- venduhouder
- vleeskuikenhouder
- vruchthouder
- wandhouder
- wethouder
- winkelhouder
- zaalhouder
- zeephouder
- zekeringhouder
Taux de reconnaissance
[modifier le wikicode]- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 98,4 % des Flamands,
- 99,7 % des Néerlandais.
Prononciation
[modifier le wikicode]- (Région à préciser) : écouter « houder [Prononciation ?] »
Références
[modifier le wikicode]- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]