Aller au contenu

formuleren

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.
Du français.

formuleren transitif

Présent Prétérit
ik formuleer formuleerde
jij formuleert
hij, zij, het formuleert
wij formuleren formuleerden
jullie formuleren
zij formuleren
u formuleert formuleerde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben formulerend geformuleerd
  1. Formuler, énoncer.
    • zijn gedachten formuleren : formuler ses pensées
    • de wens formuleren dat : émettre le vœu que
    • iets expliciet formuleren : expliciter quelque chose.
    • hij formuleert slecht : il s’exprime mal

Apparentés étymologiques

[modifier le wikicode]

Taux de reconnaissance

[modifier le wikicode]
En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 99,2 % des Flamands,
  • 99,1 % des Néerlandais.

Prononciation

[modifier le wikicode]

Références

[modifier le wikicode]
  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]