Aller au contenu

concentreren

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.
Du français concentrer.

concentreren \Prononciation ?\ transitif ou pronominal

Présent Prétérit
ik concentreer concentreerde
jij concentreert
hij, zij, het concentreert
wij concentreren concentreerden
jullie concentreren
zij concentreren
u concentreert concentreerde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben concentrerend geconcentreerd
  1. Concentrer.
  2. (Pronominal) Se concentrer sur.
    • Zich opnieuw op zijn eigen activiteiten concentreren.
      Se concentrer sur ses activités.

Apparentés étymologiques

[modifier le wikicode]

Vocabulaire apparenté par le sens

[modifier le wikicode]

Taux de reconnaissance

[modifier le wikicode]
En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 100,0 % des Flamands,
  • 99,7 % des Néerlandais.

Prononciation

[modifier le wikicode]

Références

[modifier le wikicode]
  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]