coördinator
Apparence
:
Étymologie
[modifier le wikicode]- Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Nom commun
[modifier le wikicode]Nombre | Singulier | Pluriel |
---|---|---|
Nom | coördinator | coördinatoren coördinators |
Diminutif | — | — |
coördinator \Prononciation ?\ masculin (pour une femme, on dit : coördinatrice)
Dérivés
[modifier le wikicode]- afdelingscoördinator
- afstudeercoördinator
- behandelcoördinator
- beleidscoördinator
- bouwcoördinator
- campagnecoördinator
- coördinatorenoverleg
- cultuurbeleidscoördinator
- cultuurcoördinator
- cursuscoördinator
- gewestcoördinator
- jeugdcoördinator
- kwaliteitscoördinator
- milieucoördinator
- netcoördinator
- netwerkcoördinator
- onderwijscoördinator
- onderzoekscoördinator
- opleidingscoördinator
- praktijkcoördinator
- programmacoördinator
- projectcoördinator
- rampencoördinator
- regiocoördinator
- schoolcoördinator
- slotcoördinator
- stagecoördinator
- studiecoördinator
- taalcoördinator
- teamcoördinator
- topsportcoördinator
- trainingscoördinator
- veiligheidscoördinator
- vrijwilligerscoördinator
- wijkcoördinator
- zendercoördinator
- zorgcoördinator
Taux de reconnaissance
[modifier le wikicode]- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 98,0 % des Flamands,
- 98,4 % des Néerlandais.
Prononciation
[modifier le wikicode]- (Région à préciser) : écouter « coördinator [Prononciation ?] »
Références
[modifier le wikicode]- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]