Aller au contenu

breedlopen

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.
Composé de breed et de lopen.
Présent Prétérit
ik loop breed liep breed
jij loopt breed
hij, zij, het loopt breed
wij lopen breed liepen breed
jullie lopen breed
zij lopen breed
u loopt breed liep breed
Auxiliaire Participe présent Participe passé
zijn lopen breedd breedgelopen

breedlopen \Prononciation ?\ intransitif

  1. Rouler des épaules, rouler des mécaniques.
    • de politieagent liep breed op ons toe : l’agent de police s’avança vers nous en roulant des mécaniques.