boekhouder
Étymologie
[modifier le wikicode]- Dérivé de boekhouden (« tenir des comptes »), avec le suffixe -er.
Nom commun
[modifier le wikicode]| Nombre | Singulier | Pluriel |
|---|---|---|
| Nom | boekhouder | boekhouders |
| Diminutif | boekhoudertje | boekhoudertjes |
boekhouder \buk.ɦʌu.dœɾ\ masculin (pour une femme, on dit : boekhoudster)
- (Comptabilité) Comptable, celui qui tient des comptes.
Apparentés étymologiques
[modifier le wikicode]- boekhouden
- boekhoudfraude
- boekhouding
- boekhoudkunde
- boekhoudkundige
- boekhoudster
- creatief boekhouden
Taux de reconnaissance
[modifier le wikicode]- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 100,0 % des Flamands,
- 100,0 % des Néerlandais.
Prononciation
[modifier le wikicode]- Pays-Bas : écouter « boekhouder [Prononciation ?] »
Références
[modifier le wikicode]- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]