Aller au contenu

besnoeien

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.
Composé de la particule inséparable “be” et du verbe “snoeien”.

besnoeien \Prononciation ?\ transitif

Présent Prétérit
ik besnoei besnoeide
jij besnoeit
hij, zij, het besnoeit
wij besnoeien besnoeiden
jullie besnoeien
zij besnoeien
u besnoeit besnoeide
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben besnoeiend besnoeid
  1. Rogner, écourter, élaguer, tailler.
  2. Comprimer, amputer.
    • de begroting besnoeien (met) : réduire le budget (de).

Vocabulaire apparenté par le sens

[modifier le wikicode]

Taux de reconnaissance

[modifier le wikicode]
En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 88,0 % des Flamands,
  • 83,8 % des Néerlandais.


Prononciation

[modifier le wikicode]

Références

[modifier le wikicode]
  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]