Aller au contenu

begieten

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.
Dérivé par préfixation de gieten.
Présent Prétérit
ik begiet begoot
jij begiet
hij, zij, het begiet
wij begieten begoten
jullie begieten
zij begieten
u begiet begoot
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben begietend begoten

begieten \Prononciation ?\

  1. Arroser, abreuver, asperger d’eau, mouiller.

Taux de reconnaissance

[modifier le wikicode]
En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 92,1 % des Flamands,
  • 91,7 % des Néerlandais.

Prononciation

[modifier le wikicode]

Références

[modifier le wikicode]
  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]