Aller au contenu

afstorten

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.
Dérivé par préfixation de storten.
Présent Prétérit
ik stort af stortte af
jij stort af
hij, zij, het stort af
wij storten af stortten af
jullie storten af
zij storten af
u stort af stortte af
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben storten afd afgestort

afstorten \Prononciation ?\ transitif

  1. Déverser, évacuer.
    • Het spoelwater wordt afgestort.
      L’eau de rinçage est évacuée

Taux de reconnaissance

[modifier le wikicode]
En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 64,8 % des Flamands,
  • 87,8 % des Néerlandais.

Prononciation

[modifier le wikicode]

Références

[modifier le wikicode]
  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]