Aller au contenu

achteruitgaan

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.
Composé de l’adverbe achteruit (en arrière) et du verbe gaan (aller).
Présent Prétérit
ik ga achteruit ging achteruit
jij gaat achteruit
hij, zij, het gaat achteruit
wij gaan achteruit gingen achteruit
jullie gaan achteruit
zij gaan achteruit
u gaat achteruit ging achteruit
Auxiliaire Participe présent Participe passé
zijn gaan achteruitd achteruitgegaan

achteruitgaan \Prononciation ?\ intransitif

  1. Reculer, rétrograder.
    • Achteruitgaande beweging.
      Mouvement de recul.
    • (Marine) Met volle kracht achteruitgaan .
      Faire marche arrière toute.
  2. (Sens figuré) Être en perte de vitesse.
  3. (Qualité, quantité) Se dégrader, régresser.
    • Geleidelijk achteruitgaan <zaak> .
      Péricliter.

Prononciation

[modifier le wikicode]