aantonen
Apparence
Étymologie
[modifier le wikicode]Verbe
[modifier le wikicode]Présent | Prétérit | |
---|---|---|
ik | toon aan | toonde aan |
jij | toont aan | |
hij, zij, het | toont aan | |
wij | tonen aan | toonden aan |
jullie | tonen aan | |
zij | tonen aan | |
u | toont aan | toonde aan |
Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
hebben | aantonend | aangetoond |
aantonen \Prononciation ?\ transitif
- Démontrer, prouver, apporter la preuve.
- De ontoereikendheid van zijn inkomen aantonen.
- Justifier de l’insuffisance de ses revenus.
- Een feit aantonen.
- Établir un fait.
- De ontoereikendheid van zijn inkomen aantonen.
- Montrer, indiquer.
- De oorzaak van het probleem aantonen.
- Indiquer la cause du problème.
- De oorzaak van het probleem aantonen.
Synonymes
[modifier le wikicode]Dérivés
[modifier le wikicode]Taux de reconnaissance
[modifier le wikicode]- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 99,2 % des Flamands,
- 99,3 % des Néerlandais.
Prononciation
[modifier le wikicode]→ Prononciation manquante. (Ajouter)
- Pays-Bas : écouter « aantonen [Prononciation ?] »
Références
[modifier le wikicode]- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]