Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.
Cette annexe présente la conjugaison du verbe zoeken . Il est conjugué à l'aide de l'auxiliaire hebben .
Participe (deelwoord )
Participe présent (onvoltooid deelwoord )
Participe passé (voltooid deelwoord )
zoekend
gezocht
Indicatif (aantonende wijs )
Personne
Présent (onvoltooid tegenwoordige tijd , abrégé o.t.t. )
Passé composé (voltooid tegenwoordige tijd , abrégé v.t.t. )
1re pers. sing.
ik
zoek
ik
heb gezocht
2e pers. sing.
jij, je
zoekt
jij, je
hebt gezocht
u (vouvoiement)
zoekt
u (vouvoiement)
hebt/heeft gezocht
gij, ge
zoekt
gij, ge
hebt gezocht
3e pers. sing.
hij, zij, het
zoekt
hij, zij, het
heeft gezocht
1re pers. pl.
wij, we
zoeken
wij, we
hebben gezocht
2e pers. pl.
jullie
zoeken
jullie
hebben gezocht
3e pers. pl.
zij, ze
zoeken
zij, ze
hebben gezocht
Personne
Passé simple (onvoltooid verleden tijd , abrégé o.v.t. )
Plus-que-parfait (voltooid verleden tijd , abrégé v.v.t. )
1re pers. sing.
ik
zocht
ik
had gezocht
2e pers. sing.
jij, je
zocht
jij, je
had gezocht
u (vouvoiement)
zocht
u (vouvoiement)
had gezocht
gij, ge
zocht
gij, ge
hadt gezocht
3e pers. sing.
hij, zij, het
zocht
hij, zij, het
had gezocht
1re pers. pl.
wij, we
zochten
wij, we
hadden gezocht
2e pers. pl.
jullie
zochten
jullie
hadden gezocht
3e pers. pl.
zij, ze
zochten
zij, ze
hadden gezocht
Personne
Futur (onvoltooid, tegenwoordig en toekomende tijd , abrégé o.t.t.t. )
Futur antérieur (voltooid, tegenwoordig en toekomende tijd , abrégé v.t.t.t. )
1re pers. sing.
ik
zal zoeken
ik
zal gezocht hebben
2e pers. sing.
jij, je
zult/zal zoeken
jij, je
zult/zal gezocht hebben
u (vouvoiement)
zult/zal zoeken
u (vouvoiement)
zult/zal gezocht hebben
gij, ge
zult zoeken
gij, ge
zult gezocht hebben
3e pers. sing.
hij, zij, het
zal zoeken
hij, zij, het
zal gezocht hebben
1re pers. pl.
wij, we
zullen zoeken
wij, we
zullen gezocht hebben
2e pers. pl.
jullie
zullen zoeken
jullie
zullen gezocht hebben
3e pers. pl.
zij, ze
zullen zoeken
zij, ze
zullen gezocht hebben
Conditionnel (voorwaardelijke wijs )
Personne
Conditionnel présent (onvoltooid verleden toekomende tijd , abrégé o.v.t.t. )
Conditionnel passé (voltooid verleden toekomende tijd , abrégé v.v.t.t. )
1re pers. sing.
ik
zou zoeken
ik
zou gezocht hebben / zou hebben gezocht
2e pers. sing.
jij, je
zou zoeken
jij, je
zou gezocht hebben / zou hebben gezocht
u (vouvoiement)
zou/zoudt zoeken
u (vouvoiement)
zou/zoudt gezocht hebben / zou/zoudt hebben gezocht
gij, ge
zoudt zoeken
gij, ge
zoudt gezocht hebben / zoudt hebben gezocht
3e pers. sing.
hij, zij, het
zou zoeken
hij, zij, het
zou gezocht hebben / zou hebben gezocht
1re pers. pl.
wij, we
zouden zoeken
wij, we
zouden gezocht hebben / zouden hebben gezocht
2e pers. pl.
jullie
zouden zoeken
jullie
zouden gezocht hebben / zouden hebben gezocht
3e pers. pl.
zij, ze
zouden zoeken
zij, ze
zouden gezocht hebben / zouden hebben gezocht
Subjonctif (aanvoegende wijs )
Note d’usage : Le subjonctif n’est pratiquement plus utilisé en néerlandais. Il ne subsiste que dans certaines situations (expressions, vœux, recettes, etc.) et ne s’utilise qu’à la troisième personne du singulier.
Personne
Présent
Passé
3e pers. sing.
hij, zij, het, men
zoeke
hij, zij, het, men
zochte
Impératif (gebiedende wijs )
2e pers. sing.
zoek
2e pers. sing. (vouvoiement)
zoekt u
1re pers. pl.
laten we zoeken
2e pers. sing.
zoek
2e pers. sing. (vouvoiement)
zoekt u
Voix passive
Modes impersonnels
Infinitif (onbepaalde wijs )
Forme courte
Forme longue
Incomplet
Présent
gezocht worden
gezocht te worden
Futur
gezocht zullen worden
gezocht te zullen worden
Complet
Présent
gezocht zijn
gezocht te zijn
Futur
gezocht zullen zijn
gezocht te zullen zijn
Indicatif (aantonende wijs )
Personne
Présent (onvoltooid tegenwoordige tijd , abrégé o.t.t. )
Passé composé (voltooid tegenwoordige tijd , abrégé v.t.t. )
1re pers. sing.
ik
word gezocht
ik
ben gezocht
2e pers. sing.
jij, je
wordt gezocht
jij, je
bent gezocht
u (vouvoiement)
wordt gezocht
u (vouvoiement)
bent/is gezocht
gij, ge
wordt gezocht
gij, ge
zijt gezocht
3e pers. sing.
hij, zij, het
wordt gezocht
hij, zij, het
is gezocht
1re pers. pl.
wij, we
worden gezocht
wij, we
zijn gezocht
2e pers. pl.
jullie
worden gezocht
jullie
zijn gezocht
3e pers. pl.
zij, ze
worden gezocht
zij, ze
zijn gezocht
Personne
Passé simple (onvoltooid verleden tijd , abrégé o.v.t. )
Plus-que-parfait (voltooid verleden tijd , abrégé v.v.t. )
1re pers. sing.
ik
werd gezocht
ik
was gezocht
2e pers. sing.
jij, je
werd gezocht
jij, je
was gezocht
u (vouvoiement)
werd gezocht
u (vouvoiement)
was gezocht
gij, ge
werdt gezocht
gij, ge
waart gezocht
3e pers. sing.
hij, zij, het
werd gezocht
hij, zij, het
was gezocht
1re pers. pl.
wij, we
werden gezocht
wij, we
waren gezocht
2e pers. pl.
jullie
werden gezocht
jullie
waren gezocht
3e pers. pl.
zij, ze
werden gezocht
zij, ze
waren gezocht
Personne
Futur (onvoltooid, tegenwoordig en toekomende tijd , abrégé o.t.t.t. )
Futur antérieur (voltooid, tegenwoordig en toekomende tijd , abrégé v.t.t.t. )
1re pers. sing.
ik
zal gezocht worden
ik
zal gezocht zijn
2e pers. sing.
jij, je
zult gezocht worden
jij, je
zult gezocht zijn
u (vouvoiement)
zult gezocht worden
u (vouvoiement)
zult gezocht zijn
gij, ge
zult gezocht worden
gij, ge
zult gezocht zijn
3e pers. sing.
hij, zij, het
zal gezocht worden
hij, zij, het
zal gezocht zijn
1re pers. pl.
wij, we
zullen gezocht worden
wij, we
zullen gezocht zijn
2e pers. pl.
jullie
zullen gezocht worden
jullie
zullen gezocht zijn
3e pers. pl.
zij, ze
zullen gezocht worden
zij, ze
zullen gezocht zijn
Conditionnel (voorwaardelijke wijs )
Personne
Conditionnel présent (onvoltooid verleden toekomende tijd , abrégé o.v.t.t. )
Conditionnel passé (voltooid verleden toekomende tijd , abrégé v.v.t.t. )
1re pers. sing.
ik
zou gezocht worden
ik
zou gezocht zijn
2e pers. sing.
jij, je
zou gezocht worden
jij, je
zou gezocht zijn
u (vouvoiement)
zou/zoudt gezocht worden
u (vouvoiement)
zou/zoudt gezocht zijn
gij, ge
zoudt gezocht worden
gij, ge
zoudt gezocht zijn
3e pers. sing.
hij, zij, het
zou gezocht worden
hij, zij, het
zou gezocht zijn
1re pers. pl.
wij, we
zouden gezocht worden
wij, we
zouden gezocht zijn
2e pers. pl.
jullie
zouden gezocht worden
jullie
zouden gezocht zijn
3e pers. pl.
zij, ze
zouden gezocht worden
zij, ze
zouden gezocht zijn