Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.
Cette annexe présente la conjugaison du verbe binden . Il est conjugué à l'aide de l'auxiliaire hebben .
Participe (deelwoord )
Participe présent (onvoltooid deelwoord )
Participe passé (voltooid deelwoord )
bindend
gebonden
Indicatif (aantonende wijs )
Personne
Présent (onvoltooid tegenwoordige tijd , abrégé o.t.t. )
Passé composé (voltooid tegenwoordige tijd , abrégé v.t.t. )
1re pers. sing.
ik
bind
ik
heb gebonden
2e pers. sing.
jij, je
bindt
jij, je
hebt gebonden
u (vouvoiement)
bindt
u (vouvoiement)
hebt/heeft gebonden
gij, ge
bindt
gij, ge
hebt gebonden
3e pers. sing.
hij, zij, het
bindt
hij, zij, het
heeft gebonden
1re pers. pl.
wij, we
binden
wij, we
hebben gebonden
2e pers. pl.
jullie
binden
jullie
hebben gebonden
3e pers. pl.
zij, ze
binden
zij, ze
hebben gebonden
Personne
Passé simple (onvoltooid verleden tijd , abrégé o.v.t. )
Plus-que-parfait (voltooid verleden tijd , abrégé v.v.t. )
1re pers. sing.
ik
bond
ik
had gebonden
2e pers. sing.
jij, je
bond
jij, je
had gebonden
u (vouvoiement)
bond
u (vouvoiement)
had gebonden
gij, ge
bond
gij, ge
hadt gebonden
3e pers. sing.
hij, zij, het
bond
hij, zij, het
had gebonden
1re pers. pl.
wij, we
bonden
wij, we
hadden gebonden
2e pers. pl.
jullie
bonden
jullie
hadden gebonden
3e pers. pl.
zij, ze
bonden
zij, ze
hadden gebonden
Personne
Futur (onvoltooid, tegenwoordig en toekomende tijd , abrégé o.t.t.t. )
Futur antérieur (voltooid, tegenwoordig en toekomende tijd , abrégé v.t.t.t. )
1re pers. sing.
ik
zal binden
ik
zal gebonden hebben
2e pers. sing.
jij, je
zult/zal binden
jij, je
zult/zal gebonden hebben
u (vouvoiement)
zult/zal binden
u (vouvoiement)
zult/zal gebonden hebben
gij, ge
zult binden
gij, ge
zult gebonden hebben
3e pers. sing.
hij, zij, het
zal binden
hij, zij, het
zal gebonden hebben
1re pers. pl.
wij, we
zullen binden
wij, we
zullen gebonden hebben
2e pers. pl.
jullie
zullen binden
jullie
zullen gebonden hebben
3e pers. pl.
zij, ze
zullen binden
zij, ze
zullen gebonden hebben
Conditionnel (voorwaardelijke wijs )
Personne
Conditionnel présent (onvoltooid verleden toekomende tijd , abrégé o.v.t.t. )
Conditionnel passé (voltooid verleden toekomende tijd , abrégé v.v.t.t. )
1re pers. sing.
ik
zou binden
ik
zou gebonden hebben / zou hebben gebonden
2e pers. sing.
jij, je
zou binden
jij, je
zou gebonden hebben / zou hebben gebonden
u (vouvoiement)
zou/zoudt binden
u (vouvoiement)
zou/zoudt gebonden hebben / zou/zoudt hebben gebonden
gij, ge
zoudt binden
gij, ge
zoudt gebonden hebben / zoudt hebben gebonden
3e pers. sing.
hij, zij, het
zou binden
hij, zij, het
zou gebonden hebben / zou hebben gebonden
1re pers. pl.
wij, we
zouden binden
wij, we
zouden gebonden hebben / zouden hebben gebonden
2e pers. pl.
jullie
zouden binden
jullie
zouden gebonden hebben / zouden hebben gebonden
3e pers. pl.
zij, ze
zouden binden
zij, ze
zouden gebonden hebben / zouden hebben gebonden
Subjonctif (aanvoegende wijs )
Note d’usage : Le subjonctif n’est pratiquement plus utilisé en néerlandais. Il ne subsiste que dans certaines situations (expressions, vœux, recettes, etc.) et ne s’utilise qu’à la troisième personne du singulier.
Personne
Présent
Passé
3e pers. sing.
hij, zij, het, men
binde
hij, zij, het, men
bonde
Impératif (gebiedende wijs )
2e pers. sing.
bind
2e pers. sing. (vouvoiement)
bindt u
1re pers. pl.
laten we binden
2e pers. sing.
bind
2e pers. sing. (vouvoiement)
bindt u
Indicatif (aantonende wijs )
Personne
Présent (onvoltooid tegenwoordige tijd , abrégé o.t.t. )
Passé composé (voltooid tegenwoordige tijd , abrégé v.t.t. )
1re pers. sing.
ik
word gebonden
ik
ben gebonden
2e pers. sing.
jij, je
wordt gebonden
jij, je
bent gebonden
u (vouvoiement)
wordt gebonden
u (vouvoiement)
bent/is gebonden
gij, ge
wordt gebonden
gij, ge
zijt gebonden
3e pers. sing.
hij, zij, het
wordt gebonden
hij, zij, het
is gebonden
1re pers. pl.
wij, we
worden gebonden
wij, we
zijn gebonden
2e pers. pl.
jullie
worden gebonden
jullie
zijn gebonden
3e pers. pl.
zij, ze
worden gebonden
zij, ze
zijn gebonden
Personne
Passé simple (onvoltooid verleden tijd , abrégé o.v.t. )
Plus-que-parfait (voltooid verleden tijd , abrégé v.v.t. )
1re pers. sing.
ik
werd gebonden
ik
was gebonden
2e pers. sing.
jij, je
werd gebonden
jij, je
was gebonden
u (vouvoiement)
werd gebonden
u (vouvoiement)
was gebonden
gij, ge
werdt gebonden
gij, ge
waart gebonden
3e pers. sing.
hij, zij, het
werd gebonden
hij, zij, het
was gebonden
1re pers. pl.
wij, we
werden gebonden
wij, we
waren gebonden
2e pers. pl.
jullie
werden gebonden
jullie
waren gebonden
3e pers. pl.
zij, ze
werden gebonden
zij, ze
waren gebonden
Personne
Futur (onvoltooid, tegenwoordig en toekomende tijd , abrégé o.t.t.t. )
Futur antérieur (voltooid, tegenwoordig en toekomende tijd , abrégé v.t.t.t. )
1re pers. sing.
ik
zal gebonden worden
ik
zal gebonden zijn
2e pers. sing.
jij, je
zult gebonden worden
jij, je
zult gebonden zijn
u (vouvoiement)
zult gebonden worden
u (vouvoiement)
zult gebonden zijn
gij, ge
zult gebonden worden
gij, ge
zult gebonden zijn
3e pers. sing.
hij, zij, het
zal gebonden worden
hij, zij, het
zal gebonden zijn
1re pers. pl.
wij, we
zullen gebonden worden
wij, we
zullen gebonden zijn
2e pers. pl.
jullie
zullen gebonden worden
jullie
zullen gebonden zijn
3e pers. pl.
zij, ze
zullen gebonden worden
zij, ze
zullen gebonden zijn
Conditionnel (voorwaardelijke wijs )
Personne
Conditionnel présent (onvoltooid verleden toekomende tijd , abrégé o.v.t.t. )
Conditionnel passé (voltooid verleden toekomende tijd , abrégé v.v.t.t. )
1re pers. sing.
ik
zou gebonden worden
ik
zou gebonden zijn
2e pers. sing.
jij, je
zou gebonden worden
jij, je
zou gebonden zijn
u (vouvoiement)
zou/zoudt gebonden worden
u (vouvoiement)
zou/zoudt gebonden zijn
gij, ge
zoudt gebonden worden
gij, ge
zoudt gebonden zijn
3e pers. sing.
hij, zij, het
zou gebonden worden
hij, zij, het
zou gebonden zijn
1re pers. pl.
wij, we
zouden gebonden worden
wij, we
zouden gebonden zijn
2e pers. pl.
jullie
zouden gebonden worden
jullie
zouden gebonden zijn
3e pers. pl.
zij, ze
zouden gebonden worden
zij, ze
zouden gebonden zijn